Over röntgenstraling

 

Om satijnziekte bij een cavia te ontdekken, bieden röntgenfoto's de ideale uitkomst. Omdat er regelmatig vragen binnenkomen bij Knoevel over de schadelijkheid hiervan, hebben wij een röntgenlaborante gevraagd om hier een duidelijk artikel over te schrijven. In onderstaande tekst vindt u de precieze uitleg over wat röntgenstraling exact is, wat de risico's zijn en hoe deze gerelativeerd kunnen worden.

 

Wat is röntgenstraling?

Röntgenstraling bestaat uit een (in een golfvorm voortbewegend) bundeltje energie, waarvan de energie wat hoger is dan die van zichtbaar licht. Of eigenlijk véél hoger: als je het in een voltage uitdrukt, heeft röntgenstraling een energie van 500 tot wel 200.000 volt! (Ter vergelijking: in onze stopcontacten zit 220 volt.)

Vanwege deze hogere energie kunnen wij deze straling niet zien, en heeft hij ook andere eigenschappen dan licht. Veel mensen denken, dat röntgenstraling alleen maar kunstmatig opgewekt kan worden, maar het tegendeel is waar. Röntgenstraling is overal om ons heen. Gebouwen stralen röntgen uit (vooral nieuwbouw!), het hele heelal zit er vol mee en een heel klein deel ervan komt via de atmosfeer bij ons (hoe hoger je zit, hoe meer straling!) en het zit in de grond, hoewel schaars zijn er zélfs bronnen van radioactieve stoffen op aarde. Eigenlijk is röntgenstraling dus iets heel natuurlijks.

 

Hoe werkt röntgenstraling?

Voor dit artikel leg ik alleen uit, hoe röntgenstraling gebruikt wordt in zijn medische toepassing, en ook dat beperk ik nog verder: ik ga het niet hebben over de werking van radiotherapie (genezen en behandelen van kanker met röntgenstraling) en zelfs niet over de werking van CT-scans, hoewel die wel al bij dieren gebruikt worden. Ik beperk me tot alleen maar de ‘gewone’ röntgenfoto en dan ook nog eens met veterinaire (=diergeneeskundige) toepassing als speciaal aandachtspunt.

 

Het maken van een röntgenfoto:

Een bundel röntgenstralen valt op het te fotograferen dier. Deze straling kan door weefsels heen, en zal dan ook bij het dier naar binnen gaan. Een groot deel van de straling komt er ook aan de andere kant weer uit, en valt daar op een röntgenplaat. Deze röntgenplaat wordt dus bestraald, zoals zichtbaar licht een fotofilmpje bestraalt, en legt zo een foto vast.

 

Waarom zien we nu lichte en donkere delen op zo’n foto?

Sommige delen van de foto zijn wit, zoals bot. Andere delen zijn donker, zoals de darmen. Niet alle straling komt namelijk door het dier heen. Waar veel straling door het dier heen komt, is de foto donker, waar minder straling door het dier heen komt, is de foto licht. Elk weefsel in het dier heeft zijn eigen grijstint op de foto, en zo zien we op de foto wat voor weefsels het dier waar heeft, omdat van elk weefsel bekend is hoeveel röntgenstraling ze doorlaten dan wel wegvangen. De meeste weefsels kunnen röntgenstraling namelijk (deels) absorberen en dan als het ware ‘neutraliseren’ zodat hij gewoon voor het grootste deel ‘verdwenen’ is, of strooien de straling álle kanten op (spuit maar eens met kracht een straal water op de grond: het spettert!) zodat ook nog maar heel weinig rechtdoor naar de röntgenplaat gaat. De straling die rondgestrooid wordt is overigens nog maar heel zwak, zoals een druppeltje minder krachtig is dan een waterstraal. Maar, er kómt nog wel wat straling uit, helemaal rondom het dier, en dat is de reden dat de dierenarts een loodschort aan zal trekken als hij/zij de foto maakt. Röntgenstraling kan namelijk niet goed door lood heen en zo beschermt hij/zij zich tegen die ‘druppeltjes’ die nog uit het dier komen. Zodra de foto klaar is (dat is in enkele milliseconden gebeurd) is de straling ook meteen weg. Die blijft dus niet ‘hangen’ in de kamer of op je dier. 

 

Kan het kwaad?

Eerlijk is eerlijk: ja, het kan kwaad. Hoewel het vaak een stúk minder kwaad kan dan mensen denken (haak daarom hier niet af, maar lees alsjeblieft alles verder door!) wil ik toch graag eerlijk zijn over röntgenstraling. Want je gebruikt het tenslotte niet ‘voor de lol’.

Röntgenstraling is NIET radioactieve straling, zoals mensen vaak zeggen. De straling zélf is dan ook niet schadelijk, maar meer wat hij kan met een lichaam. Correct gezegd is het ioniserende straling. Dat wil zeggen, dat het atomen kan ioniseren. Dat moet ik denk ik even uitleggen.

Alles om ons heen, en ook elke cel in ons eigen menselijk lichaam en in een dierenlijf, is opgebouwd uit atomen. Je hoeft nu niet te weten hoe een atoom is opgebouwd. Belangrijk is nu alleen te weten, dat röntgenstraling zó’n hoge energie heeft, dat het reacties kan aangaan met atomen. Zo’n atoom is dan niet meer ‘in balans’ en heet dan een ion. Vandaar: ioniserende straling. Via reacties met andere ionen en atomen kan zo’n ‘verkeerde balans’ zich weer herstellen. Of een atoom is zó erg ‘kapot’ dat de cel, waarin dit atoom zit, dood gaat en geen kwaad meer kan.

Maar: het kan ook verkeerd gaan.

  • Directe stralingsreacties. Er zijn bv. zoveel ionen die cellen beschadigen, dat een hele groep tegelijk doodgaat. Zoiets zie je wel eens bij mensen die bestraald worden (radiotherapie): die hebben vaak op de bestralingsplek een knalrode huid omdat hun huidcellen kapot zijn gegaan. Zo’n huid herstelt zich nog wel, maar als iemand een heel deel van bv. zijn schildklier tegelijk bestraald heeft gekregen, kan die ook doodgaan en dan kan je érg ziek worden. Als iemand op een heel teer orgaan, bv. de hersenen, teveel schade oploopt, kan dat zelfs dodelijk zijn. Directe stralingsreacties zijn (zeker in de ernstigere vorm) uiterst zeldzaam –tenzij je een russische spion bent waar de KGB vanaf moet….- en komen in ieder geval bij het maken van röntgenfoto’s zeker niet voor.

  • Indirecte stralingsreacties. Een deel van de atomen in onze cellen zijn in gebruik om het DNA op te bouwen. DNA is dát deel van onze cellen, waarin al onze erfelijke informatie zit opgeslagen. De helft hebben we van onze moeder gekregen, en de helft van onze vader. Dat maakt ons een uniek persoon en ook het DNA van elk persoon is dus uniek. Als een cel deelt, deelt hij ook zijn DNA en geeft zo aan de ‘dochtercellen’ alle informatie mee die nodig is om te functioneren. Daarom weet een darmcel dat hij moet verteren en een spiercel dat hij moet bewegen. Het is echter mogelijk, dat een röntgenstraal nét wat DNA beschadigt, vlák voordat de cel moet delen zodat er geen tijd meer is om het DNA te repareren. (Overigens verklaart dit ook waarom zwangere vrouwen geen röntgenstraling mogen krijgen: baby’s die nog in de buik groeien, zijn voortdurend hun cellen aan het delen en hun DNA dus aan het voortplanten. Het is heel normaal dat daarbij af en toe foutjes ontstaan, en gewoonlijk repareert het lichaam die meteen, zowel bij baby’s als bij volwassenen. Daar is in principe genoeg tijd voor. Alleen als de schade vlak vóór de celdeling ontstaat, gaat het mis. Baby’s delen véél meer cellen dan volwassenen, ze groeien immers, en daarom is röntgenstraling voor hen dus schadelijker.) Het kan dus zijn dat cellen dan beschadigd DNA doorgeven, en als diens dochtercellen die fout ook maar klakkeloos blijven doorgeven, kan er een hele klomp cellen ontstaan die allemaal fout zijn en niet meer doen wat ze moeten doen. Of, simpeler: er ontstaat kanker.

  

Waarom wordt het dan gebruikt?

Sommige dingen zie je nu eenmaal alleen goed op een röntgenfoto. Er bestaan natuurlijk nog wel andere methodes om ‘in’ een lichaam te kijken. Zoals de volkomen onschadelijke echografie, maar die ziet weer andere dingen op een andere manier dan met röntgen en kan niet door botten heenkijken. Een MRI is eveneens onschadelijk, maar daarvoor moet je dier minutenlang doodstil kunnen liggen, waarvoor narcose nodig is (onnodig risico!) om nog maar te zwijgen over het feit dat het vréselijk duur is. Er bestaan ook (eveneens dure) CT-scans, maar ook daarvoor moet je dier minutenlang stilliggen, én een CT-scan werkt met röntgenstraling en geeft per onderzoek gemiddeld tweehonderd  maal de dosis van één röntgenfoto. Ook is er de nucleaire geneeskunde, die maar weinig wordt toegepast bij dieren. Alle andere methodes om in een dier te kijken, zijn invasief, dat betekent dat je ervoor het lichaam in moet. Bv. een scopie, waarvoor je een camera naar binnen brengt via een of andere lichaamsopening. Of je snijdt het dier open voor een operatie. Deze laatste opties zijn natuurlijk erg zwaar voor een dier en als het op een andere manier kan, moet dat beslist eerder overwogen worden.

 

Een arts weegt zorgvuldig de voor- en nadelen van het maken van een foto tegen elkaar af. “Wat is het risico van het maken van géén foto?” is daarbij net zo belangrijk als “Wat is het risico van het maken van wél een foto?”.

 

Om bij het eerste te beginnen: er zijn wel degelijk gevallen waarin het een groot risico is om geen foto te maken. Het dier kan een ziekte of afwijking hebben, die zich alleen op een röntgenfoto toont, die op andere manieren niet te diagnosticeren is, en waarvan het dier wél veel klachten kan hebben. Dieren zijn enorm goed in het verbijten van pijn en niet tonen van ongemak. Dat heeft een functie: in de vrije natuur is het immers niet zo handig om aan roofdieren te tonen dat je zwak bent. Het kan dus zijn dat een dier lijdt, zonder dat het enig uiterlijk symptoom heeft, en dat het niet de juiste behandeling of medicatie zou krijgen zonder röntgenfoto. Ook kan het zijn dat een dier weliswaar (nog) niet lijdt, maar dat er aanwijzingen zijn dat het dier een (gevoeligheid voor een) ziekte of afwijking heeft. Hoe vroeger bij zo’n dier de juiste diagnose gesteld kan worden, hoe eerder de behandeling kan beginnen, en hoe minder klachten zo’n dier ontwikkelt.

 

De risico’s van het maken van wél een foto heb ik hierboven omschreven, dus die zijn bekend. Ik wil ze hier echter graag relativeren. In het allereerste begin van het gebruik van röntgenstraling kwam kanker regelmatig voor. Daarna ontwikkelden technici de zogenaamde ‘versterkingsschermen’ die, zoals de naam al zegt, de effecten van röntgenstraling op de foto versterken, waardoor een foto met wel liefst 100 keer minder röntgenstraling gemaakt kon worden. Er werden filters ontwikkeld die de meest schadelijke straling direct na de röntgenbuis konden wegfilteren, en afhankelijk van het type foto kan dat tot tientallen malen in de stralingsdosis schelen. Bovendien wordt in sneltreinvaart overal die ‘ouderwetse’ röntgenfotografie vervangen door digitale röntgenfoto’s, hetgeen weer vele malen in stralingsdosis kan schelen, om nog maar te zwijgen over het feit dat digitale foto’s op vele manieren te bewerken zijn zodat er vaak met minder foto’s al sneller een beter resultaat wordt bereikt en meer te zien is. Al met al kunnen we tegenwoordig met een zeer minieme hoeveelheid straling al röntgenfoto’s maken, die ook nog eens veel mooier zijn dan vroeger.

De balans van de hele afweging “wel of niet een röntgenfoto” zal dan ook –gelukkig- snel genoeg uitslaan naar “wel een röntgenfoto”. Ik hoop dat ik jullie met dit artikel heb doen inzien, dat dit vrijwel altijd een terechte overweging is.

 

 

Persoonlijke overweging van de auteur

 

Op persoonlijke titel wil ik dan toch even één duidelijke toepassing van röntgenstraling bij ogenschijnlijk gezonde dieren eruit lichten. Bij satijncavia’s is osteodystrofie, afgekort OD, en ook bekend als ‘satijnziekte’, in een vroeg stadium te herkennen op een röntgenfoto. Diverse satijnfokkers laten hun dieren echter bewust niet röntgenen vóór er eventuele symptomen zijn, omdat ze bang zijn voor het ontwikkelen van kanker bij hun cavia’s. Bij regelmatig röntgenonderzoek om een gehele stal preventief te onderzoeken, spreken we over ongeveer tweemaal per jaar, vanaf een á anderhalf jaar oud, foto’s van bekken en bovenbenen. Af en toe een foto maken is veel onschadelijker dan in een keer veel foto’s maken. Met andere woorden: een cavia in zijn/haar leven 6 foto’s te laten ondergaan met een half jaar ertussen is nog minder schadelijk dan 3 foto’s ineens; en zelfs dat laatste is al enorm veilig. Verder is een ontvangen dosis op alleen bekken en bovenbenen veel minder gevaarlijk dan diezelfde dosis op het hele lijf. Er is bewust over nagedacht bij satijncavia’s niet het hele lijf en alle botten te fotograferen, maar enkel deze beenderen waarop al genoeg te zien is om een diagnose te stellen. Ook dat reduceert de stralingsdosis dus aanzienlijk. 

 

Een satijnfokker met een (middel)grote stal van zeg 20 á 25 dieren, kan jaaaaaaaren lang, elk half jaar, al zijn cavia’s laten röntgenen, voordat er misschien uiteindelijk eens eentje kanker ontwikkelt. (Die dan ook nog eens, dankzij diezelfde röntgenfoto’s, eerder ontdekt zal kunnen worden, maar dat terzijde.) Voordat dat ene dier misschien kanker heeft gekregen, zijn echter vermoedelijk intussen ook al diverse dieren vroegtijdig gediagnosticeerd op OD wat uiteindelijk positieve gevolgen heeft. Voor het OD-gediagnosticeerde dier zelf, omdat het dan vroegtijdig behandeld kan worden, maar ook voor de stal als geheel, omdat bewezen OD-dieren (hopelijk) van de fok uitgesloten worden en daarmee wordt voorkomen dat een boel nageslacht dezelfde pijnlijke afwijking krijgt.

 

 

Over de auteur:

 

Jiska Sanders-van Soest is gediplomeerd röntgenlaborante (sinds 1999) en gediplomeerd echografiste (sinds 2002). Hiervoor zijn zowel HBO als post-HBO opleidingen gevolgd. Zij is voor de radiologie (röntgen) afgestudeerd met als scriptie-onderwerp een vergelijking van beeldkwaliteit en stralingsdosis, vergeleken tussen digitale en conventionele (“ouderwetse”) röntgenonderzoeken. Dit resulteerde ook in een artikel met hetzelfde onderwerp in Gamma, het landelijk vakblad voor röntgenlaboranten.

 

Van 1991 tot 2002 was Jiska Sanders-van Soest succesvol showfokster van tamme ratten. Al vanaf haar vroege jeugd heeft zij echter ook altijd cavia’s gehad, waarmee zij tot 2006 diverse zogenaamde ‘pretnesten’ fokte. In 2006 besloot zij de showfok weer op te pakken, maar deze keer met cavia’s in plaats van ratten. Hiertoe richtte zij Caviastal Lothlórien op. Het resultaat kunt u bekijken op www.caviastallothlorien.nl

 

PS: In Caviastal Lothlórien wordt getracht geen satijncavia’s te fokken.

 

Terug omhoog